Watou, 30.06.2018 • Ik denk: zeven broers is niet weinig, maar ook niet verschrikkelijk veel. Dus zeg ik ja op het voorstel van mijn eigen broer, die intendant is van het Kunstenfestival Watou. Ja, zeg ik, een Broere-piano lijkt mij een fijn idee.
Mijn plan vind ik zelf niet ambitieus. Het is een kwestie van doen. Zeven broers tekenen om te beginnen, en dat ga ik dan een paar keer herhalen. Zeven keer maal — ach — hoeveel? Hoeveel broers passen op een piano? Een beetje focussen en in een dag ben ik klaar. Denk ik.
Het worden een paar dagen. Op de openingsdag van het festival moet ik nog een paar uur doorwerken, alsof ik een live performance doe. Dat voelt onwennig, maar ik ben wel trots op het resultaat. Zeven broers is niet verschrikkelijk veel, maar je kunt ook niet zeggen dat het er maar weinig zijn. Dat weet ik nu heel zeker.
Blader door foto’s met een persoonlijk verhaal. Het verhaal lees je erbij — of niet. De ene foto brengt je naar een boek van mij, een ander beeld gooit licht op iets uit mijn verleden.


Antwerpen, 16.05.1987 • Voor mijn elfde verjaardag krijg ik van een broer het Handboek Huisdierenverzorging van I.M. Aleven. Ik vind het een fantastisch cadeau, omdat er twee bladzijden gewijd zijn aan de huisdieren die ik heb, en de overige 132 bladzijden geven ideeën voor andere dieren die je ook nog in huis kunt halen.
Ik kan lang naar de tekening van de gekuifde Norwich kanarie zitten kijken, of naar de foto van de rugzwemmende meerval. Er is ook een foto van het paringsritueel van cichliden — dat begint met bijten.
Bij ons thuis moet ik het bij drie konijnen en een paar cavia’s houden. Ze zitten met z’n allen in een tot hok omgebouwde buffetkast, op mijn landje achter in de tuin. Ik vergis me al eens bij het bepalen van het geslacht, zodat het soms voorkomt dat ik ineens dertien konijnen en elf cavia’s heb. Eén zomer gaat het helemaal mis, als alle konijnen myxomatose krijgen, wegkwijnen, sterven.
Jaren later, in 1987, werk ik aan Suzanne Dantine. In het boek verwerk ik een dier dat ik in München in een museum heb ontdekt. Een wezen met het gewei van een hert, het lijf van een haas en de kop van een agressief konijn. Naar de foto van de wolpertinger kan ik lang zitten kijken, zoals vroeger naar de gekuifde Norwich kanarie. Of naar de waterspitsmuis — ken je de waterspitsmuis?

Bologna, 04.04.1998 • De barman wordt Lennie genoemd, omdat hij doet denken aan het personage Lennie Small uit Muizen en mensen van Steinbeck. Als je een drankje bij hem bestelt, duurt het een uur voor je het krijgt. Ondertussen verveel je je niet. In de Palace Bar van Hotel Regina in Bologna — vergane glorie, rooie pluche — komen boekenmensen van over de hele wereld bij elkaar. Uitgevers, literaire agenten, journalisten, foreign rights managers. De sfeer is altijd uitgelaten. Hoe ik er zelf verzeild ben geraakt, herinner ik me niet. Hoe vrolijk de late avond met Gerda is geworden, dat weet ik ook niet meer. Aan de foto te zien: erg vrolijk. Ik moet vanzelf glimlachen als ik aan D. uit New York denk, die van alles en iedereen foto’s maakte toen er nog geen sprake was van Instagram. Of aan N. met haar klaterende lach. Ze bezorgde me een bijnaam: Bart The Belgian. Verder waren er M. en H. en S., die op dat moment zo piep zijn als ik, en ondertussen gerenommeerde uitgevers zijn geworden. De Palace Bar bestaat niet meer. De meeste mensen die ik daar heb leren kennen, ken ik nog steeds. We zijn op een rare manier extra blij als we elkaar zien.

La Roche, 07.07.1967 • Van een lege fles van helder glas weken we het etiket af. De kurk laten we erop. Met een grote spijker en een hamer tikken we voorzichtig — voorzichtig! — een gat in de holle bodem. We stappen voorzichtig — voorzichtig! — tussen de varens door de beek in tegenover het vakantiehotel. Het water is koud en helder, en wij zijn helden. We zoeken een goeie, ondiepe plek, waar we de fles tussen twee keien vastzetten op de bodem. En daarna hebben we geduld. Ik leer van mijn vader hoe je stekelbaarsjes vangt. De methode vergeet ik nooit. Mijn vader is er niet meer, dat weet ik, maar: zijn er nog stekelbaarsjes?

Antwerpen, 09.09.2002 • Omdat ze een Berner Sennen met een stamboom is moet haar naam met een E beginnen. Met een naam als Echo dek je jezelf als baas in. Je weet zeker dat ze wel zal komen, als je haar roept.
Het is grote liefde tussen haar en mij. Ze gaat mee naar lezingen. Ze eist een plek op onder het bureau (ook al is er te weinig plek voor haar lijf). We maken lange strandwandelingen. Ze mept midden in de nacht met haar poot in mijn gezicht, en dat gebaar bedoelt ze als een vraag: mag ik bij jullie in bed? Als ze een mens zou zijn, zou ze een gevierde actrice zijn geworden.
In de zomer van 2002 gaat het al een tijdje niet goed met haar heupen en ik ga weer eens met haar bij de dokter langs. De man windt er geen doekjes om. Hij zegt dat ik haar wel naar binnen heb gebracht, maar dat ze niet met mij naar buiten zal lopen.
Echo is in mijn schoot gestorven. Ik zal nooit vergeten hoe het licht na het spuitje uitging in haar ogen, terwijl ze in vol vertrouwen naar me opkeek. Daarna heb ik lang gedacht dat ze een weitje is opgelopen en dat ze zich helemaal vrij kon voelen, omdat niemand nog haar naam zou roepen.

Amsterdam, 2004 • Voor de foto’s bij een interview met het Nederlandse gay-lifestyle-magazine sQueeze heb ik in Amsterdam een afspraak met fotografe Willemine Pernette. Willemine wil dat ik niet veel meer aanheb dan een doorzichtige regencape, waarop ik eerst mijn warmste gedicht ‘Siberië’ heb geschreven. Ik ben voor het blote idee gewonnen en poseer zo puur als mogelijk, maar het resultaat blijkt ranzig. Verpakt vlees. We hebben het er lang over, hoe we het gedicht én mijn lijf én de kou én de warmte kunnen samenbrengen. Het lijkt onmogelijk. Tot Willemines medewerker voorstelt een tweede doorzichtige regencape aan te trekken. Twee keer doorzichtig over elkaar heen, dat scheelt maar een laagje plastic, maar de foto verandert ervan. Zo is hij in het blad verschenen.

Kalmthout, 11.06.2020 • Jonathan en ik verhuizen op 8 december 2019 naar Heide, Kalmthout. Het huis is vanbinnen en vanbuiten haast klinisch wit, maar het voelt als het huis waar we het onze van kunnen maken en we zijn allebei blij dat we voor een plek in het groen hebben gekozen. Ongeveer het eerste wat ik wil aanpakken is mijn eigen werkkamer. Ik zoek de hoek waar mijn bureau moet staan — wat voelt goed? Welk licht wil ik erbij en wat doe ik met de muren? Per toeval vind ik op Instagram één van de weinige ontwerpen die beeldend kunstenaar Victor Servranckx in de jaren twintig voor een behangfabriek in het Brusselse heeft gemaakt. Een paar ontwerpen zijn net door een bedrijf in Hulste weer in productie genomen. Het is niet zo gek dat ik als een blok voor het art deco-motief in fel oranje val, na jarenlang in een appartement uit de art deco-periode gewoond te hebben. Een paar dagen na mijn zesenvijftigste verjaardag krijgt mijn werkkamer nieuwe kleren.

Antwerpen, 22.06.2014 • Van september 2013 tot juni 2014 ben ik artist in residence van Bibliotheek Permeke. In het begin van het seizoen timmer ik samen met ontwerper Dries Otten aan mijn eigen werkkamer in de bib, waar ik me een paar dagen laat opsluiten. Schrijvers in spe kunnen met hun teksten bij me langskomen tijdens het spreekuur of deelnemen aan de Leesclub XL. Elke maand is er wel iets te doen.
Van de kamer die Dries heeft gebouwd, wordt bij elk evenement een deel weggehaald. Een deur, een wand, twee wanden, tot er uiteindelijk een stoel achterblijft. En ook die wordt tenslotte weggehaald — alles gaat voorbij.
De Bibliotheek kondigt als finale een groot Tuinfeest aan. In mijn hoofd is er een gevechtje aan de gang. Klinkt dat feest niet als ‘van het goede te veel’? Naar mijn idee heeft het feest al een heel jaar geduurd. Bovendien maak ik me zorgen over het verloop, of de bezoekers het leuk zullen vinden.
Tot iemand me zegt dat je pas kunt genieten van een feest dat je gééft als je het feest tegelijkertijd ook durft te ontvángen. Door de gedachte aan dat geven en nemen komt er een eind aan die twist in mijn hoofd. Het feest van zondag 22 juni 2014 is een van mijn meest memorabele.

Parijs, 17.02.2017 • Ik herinner me een weekendje Parijs, net na het Stadsdichterschap in 2008. Ik ben zo uitgewrongen moe dat ik halverwege de dag tot niks anders in staat ben dan op een grasveldje in de schaduw van het Petit Palais toe te geven aan mijn lijf. Ik leg me daar te slapen, terwijl er om me heen een hele stad is waar er van alles te doen is.
Als Jonathan en ik er negen jaar later zijn verjaardag vieren, hebben we allebei energie te over. Na een dag kriskras banjeren door Parijs, besluiten we ook nog het Musée Jacquemart-André te bezoeken. Dat blijkt een ontdekking. Niet alleen de collectie, maar ook de hele sfeer is een must. Sinds dat ene bezoek staat het museum op het lijstje van de plekken waar ik blij van word.

Antwerpen, 01.11.1996 • Koning Albert bezoekt de Boekenbeurs. Voor Zijne Majesteit is er een route uitgestippeld die langs alle genres en alle zalen leidt. Er heerst een lichte nervositeit in de hele Antwerp Expo, maar dat blijkt nergens voor nodig. De koning is goedgehumeurd en praat gemakkelijk. Op een tafeltje liggen mijn boeken uitgestald. Op één van de boeken, Afrika achter het hek, staat de zilveren stempel van het Zilveren Penseel. In dat logo zit een kroontje verwerkt. De koning tikt er met z’n vinger op. ‘Iek eb ook een kroon, maar iek eb um niet meekebrakt,’ zegt hij.

Antwerpen, 1993 • Ik heb een vriend die goed blijkt te kunnen acteren. Op een avond, het moet 1 oktober zijn geweest, hebben we een etentje bij kennissen, maar voor we van huis gaan treuzelt mijn vriend verschrikkelijk. Eerst vindt hij zijn sleutels niet en daarna herinnert hij zich niet waar zijn auto staat. Die kant op, wijst hij, of nee toch maar deze zijstraat in. Mijn gewoonlijk erg nuchtere vriend is die avond wel erg de trappers kwijt. Ter hoogte van de ingang van een zaaltje in de Vorstermanstraat in Antwerpen houdt hij even halt. Hij zegt dat hij zich heeft vergist. Dat we toch daarbinnen moeten zijn. En hij knikt naar het zaaltje waar het rumoerig is.
Geen wonder: daar word ik opgewacht door Madame de Coeur-Brisé herself en mijn ouders, broers, vrienden, kortom: ongeveer mijn hele adressenboek. Surprise, surprise, roepen ze met z’n allen, en we vieren het feit dat ik tien jaar schrijver ben, wat op dat moment heel wat lijkt, maar eigenlijk nog niks is. Het wordt één van de fijnste feesten van mijn leven.

Brugge, 18.10.1983 • De officiële perspresentatie van mijn debuut Duet met valse noten vindt op dinsdag 18 oktober 1983 om 19.30 uur plaats in een boekhandel in Brugge. Van mijn ouders en mijn broers krijg ik een baksteen. Een broer neemt het woord in naam van de hele familie: ‘Op het eerste gezicht lijkt dit een doodgewone rode steen, en dat is ook zo. Natuurlijk is deze steen hier niet dé steen die we je willen geven. De echte is nog niet klaar. (…) We hopen dat we je nog veel stenen zullen mogen geven, en dat je er ooit mee zult kunnen bouwen, dan geven we je nog wel eens een deur ook.’ Een paar maanden later krijg ik het echte, gekalligrafeerde cadeau. Nog altijd heeft het een ereplek in mijn werkkamer.

Brussel, 07.08.1993 • Het bericht van de dood van koning Boudewijn zorgt op 1 augustus 1993 voor een schokgolf. Als ik het nieuws hoor, denk ik op geen enkel moment: nu is mijn peter overleden. Als je in België de zevende zoon op rij bent, dan wordt de regerende koning je peter. Om de zevende zoon op rij te worden hoef je zelf niks te doen. Je moet gewoon geboren worden.
Thuis komt er een officiële brief aan. Dat ik als petekind de mogelijkheid krijg om de uitvaart in een kerk op de Koudenberg te Brussel op groot scherm bij te wonen. En dat ik iemand mag uitnodigen. Vanzelfsprekend kies ik mijn moeder.
Op de uitvaart van zaterdag 7 augustus ben ik tot mijn eigen verbazing erg ontroerd. Ik ben één van de ongeveer 350 petekinderen, in aanwezigheid van mijn moeder, en dat confronteert me met het inzicht dat ik mijn familie, en mijn plaats in die familie, toch meer moet koesteren.
Mijn moeder en ik komen tijdens de uitvaart samen in beeld. Dat vind ik nog altijd bijzonder. Na de plechtigheid geef ik mijn slechtste Franse televisie-interview ooit. Stotterend, geëmotioneerd. Ik ga er voor mijn eigen gemoedsrust vanuit dat de opname verloren is gegaan.

Brugge, 30.08.1982 • Op woensdag 9 april 1980 maak ik in mijn dagboek een notitie: ‘met m’n boek gaat het in kleine stoten verder, ik wou dat ik meer inspiratie had’. Aan de vooravond van mijn verjaardag, zondag 8 juni 1980, vermeld ik dat ik een leraar op school heb aangesproken over het boek waaraan ik werk (op dat moment heet het nog Zeg maar dat ik gek ben). In de zomer van dat jaar moet ik de eerste versie van Duet met valse noten hebben afgewerkt. Op maandag 30 augustus 1982 schrijf ik in mijn dagboek dat ik me niet erg heb verveeld. ‘Stoel geverfd in het wit (ook de asbakstandaard) en mijn boek nog één keer doorgenomen. Het is af!’

Brugge, 1980 • Op de middelbare school krijg ik een rol in het schooltoneel. In Fielt, een vrije bewerking van Van den vos Reynaerde, ben ik een kater in mensenkleren. Veel tekst heeft Tibaert niet, maar ik moet wel vaak verontwaardiging spelen en vuurtjes oppoken met een welgeplaatste opmerking. In de rechtszaak tegen Reinaert word ik opgeroepen als getuige. Van de rechter mag ik om een bepaalde reden het woord worst niet gebruiken, dus laat ik met mijn handen zien hoe een worst er ongeveer uitziet. Na de voorstelling refereren de mensen graag naar die scène. Ze stoten me aan met hun elleboog, en ze knipogen, dat ze zo hebben moeten lachen om je weet wel, en dan gebruiken ze het woord worst niet, nee, ze beelden er één uit.

Brugge, 1979 • In ons grote gezin wil niet iedereen op hetzelfde moment hetzelfde horen. De ene broer houdt van The Beatles, de andere draait Demis Roussos, en nog een andere zweert bij Zjef van Uytsel. Beneden, in de woonkamer, gaat de radio aan voor het nieuws, en verder herinner ik me een programma waar mijn moeder niet omwille van de muziek naar luistert, maar wel omdat ze smelt van de stem van de Limburgse presentator. Op mijn kamer is er mijn eigen Sanyo radio-cassettespeler, die ik zelf bij elkaar heb gespaard. Het toestel ziet er stoer uit, alsof je ermee naar het leger kunt. De cassettebandjes van Realistic ruiken naar petroleum. Op zaterdagvoormiddag zit ik met mijn vinger aan de opnameknop tijdens de Top 30. Het is mikkend: je moet zoveel mogelijk van het liedje en zo mogelijk niks van de presentator opnemen. De specifieke opeenvolging van de hitjes grift zich in mijn geheugen. Later hoor ik soms een hit uit de jaren tachtig op de radio, en dan verwacht ik ineens middenin een refrein dat er een andere hit zal beginnen, zoals het vroeger op de cassette stond.

Wenduine, 1970 – Het huis dat mijn ouders in 1952 hebben gebouwd, het huis waar ik ben opgegroeid, kun je niet echt een starterswoning noemen. Je kunt ook niet zeggen dat de architect direct kamers voor zeven zonen had voorzien. Als kind hebben mijn broers en ik ook niet gedacht: wat is het hier krap. Pas vanaf je elfde beginnen broers af en toe in de weg te zitten. Hoe dan ook: ik denk dat ik op het goeie moment zes ben geweest, want toen kregen mijn broers Marc en Jos en ik een eigen kamer met een stapelbed en blauw gestreept behang. We deelden niet alleen een kamer, we deelden ook onze namen en de aankopen die we gezamenlijk pleegden. We werden Majoba, en die clubnaam hing op de kamerdeur. Majoba stond ook op het stickertje van de 45-toerenplaatjes die we samen kochten. Dan legden we elk twintig oude Belgische Franken in de pot. Maar dan had je ook wat, met z’n drieën. Een singletje van Nicole & Hugo, bijvoorbeeld. Of van Truus. Met haar Roze-rode appelboom ben ik in 2019 in Stockholm mijn ALMA-speech begonnen.