Ik ben niet op zoek naar spiegels in een boek. Ik vind de maatstaf herkenbaar om een roman goed te vinden er eigenlijk niet toe doen. Toch valt het me op dat Domein van licht van Yuko Tsushima me tot mijn verbazing al een paar maanden heeft achtervolgd. Waarschijnlijk heb ik in dat boek een paar keer in de spiegel gekeken, of ik het nu wilde of niet.
Van de driedelige autobiografie van Deborah Levy zijn de eerste twee delen verschenen. Ik hoorde er zoveel goeds over, dat ik onlangs op de fiets ben gesprongen omdat ik ineens de drang voelde om Levy niet morgen, nee nee, onmiddellijk te gaan lezen. In de boekhandel bleek alleen het tweede deel voorhanden, De prijs van het bestaan, maar geen nood, de kassa deed tsjieng.
Het doet er — geloof ik — niet veel toe dat ik nu niet chronologisch aan Levy ben begonnen. Ook als ik netjes vanaf het eerste deel had kennisgemaakt en Levy als een veertigjarige vrouw zou hebben getroffen, zou ik haar stem een ontdekking hebben gevonden. Ik bedoel: het voorbije jaar lijk ik voortdurend op zoek te zijn naar de blik en de gedachten van vrouwen. Ik denk aan de trilogie van Tove Ditlevsen, die geheel anders klinkt dan Levy. Ik denk aan Benjamin Mosers biografie van Clarice Lispector dat ik (langzame, langzame lezer) bijna uit heb. Ik wil een visie lezen, stemmen horen, de chronologie is ondergeschikt.
Deborah Levy is zich heel erg bewust van het vrouwelijk perspectief. Ze kijkt als vrouw naar de man. Ze is vijftiger, nog niet lang gescheiden, en je kunt niet zeggen dat ze in een rouwproces zit. Me dunkt dat ze eerder het falen moet uitzweten dan het huwelijk zelf. In alles is voelbaar dat ze haar leven herschikt en herdenkt, en daardoor heb ik Levy eerder meedénkend — of zal ik zeggen hérdenkend, dan meevoelend gelezen. Ze helpt de lezer de dingen in een ander perspectief te zien, en dat doet ze af en toe aan de hand van beklijvende anekdotes.
In de trein naar Parijs ontmoet ze bijvoorbeeld een man die naar Parijs gaat om de schoenen van zijn vrouw op te halen. Ze heeft ze in een hotelkamer laten liggen. Je denkt: wat een daad van die man. Maar dan komt wending nummer 1: het zijn orthopedische schoenen, de benen van zijn vrouw zijn ongelijk. Gevolgd door wending nummer 2: de man heeft de schoenen zo mogelijk nog meer nodig dan zijn vrouw. Zonder die schoenen kan de man zijn vrouw in huis niet horen stappen. De man wil grip, de man wil controle, de man wil de man zijn.
Verhelderend, zoals Levy tussen de ribben port.
De prijs van het bestaan is uit het Engels vertaald door Astrid Huisman en Roos van de Wardt.
Aan een nieuw adres moet je wennen. Als je ergens pas woont, moet je eerst elke vierkante centimeter hebben aangeraakt, dan wordt het huis van jou.
De eerste paar maanden loop ik zelf als het ware met een troffeltje en een paleerijzer rond, alsof ik een archeoloog ben die tekens van vroeger wil blootleggen. Van elke vondst word ik blij. In een zolderkamer van het huis in de Van Geertstraat trof ik krantenpapier uit 1962 achter het behang aan. In een kier tussen planken in het huis in de Breydelstraat bleek een stuk van vijf frank uit 1950 te zitten. Van alle adressen waar ik ooit heb gewoond heb ik de spullen bewaard. Een dingetje van bijna niks is een lijntje van bijna niks naar een vroegere bewoner.
Je zult snel begrijpen waarom Ik heet Reinier en ons huis is afgebrand van Joke van Leeuwen bij me is blijven nazinderen. Op basis van de titel verwachtte ik een ‘rasechte van Leeuwen’, met haar typische (taal)humor waarmee ze de (soms absurde) werkelijkheid weet te relativeren. Toch onthou ik van Reinier en het dagboek dat hij na de brand bijhoudt niet zozeer de grapjes met beelden en woorden. Daarvoor hangt er naar mijn aanvoelen te veel stil verdriet tussen de regels.
Het gezin is zo goed als alles kwijt, en Reinier wordt zo’n beetje verplicht om terug te kijken, want ook op school wordt de nadruk gelegd op wat hij ‘heeft meegemaakt’. Dat meemaken kan veel zijn, beseft hij: ‘Van de trap vallen en je voet breken. Of vluchten omdat er bommen op je land vallen. (...) Gepest worden. (...) Iemand van wie je houdt die doodgaat.’
Hij denkt terug aan het vroegere huis, waar gekraste letters in het hout, een prentbriefkaart, oude stoelen aan vroegere bewoners deden denken. Uit het verleden komen die vroegere bewoners (Ietje, Mitzi, Henke) ook even langs om hun verhaal te vertellen.
Maar niet voor niets is Reinier een palindroom. De jongen blikt niet alleen terug, hij kijkt ook vooruit, een eeuw verder. Dan zal het nieuwe huis, dat nu nog maar een plan op papier is, al weer een oud huis zijn, waar de nieuwe bewoners iets van de vorige bewoners zullen terugvinden. Ik heet Reinier en ons huis is afgebrand is een heel bijzondere Joke van Leeuwen.
(Natuurlijk koester ik ondertussen de vondsten die ik in de tuin van ons nieuwe huis aan de Lijsterbeslaan heb opgegraven. De glazen knikker. De golfbal. De plastic edelsteen. En de speelgoedvis, vooral de speelgoedvis.)
Misschien heb je geen bromtoon. Misschien begrijp je zelfs niet bij benadering wat ik met een bromtoon bedoel, ook niet als ik het je zwaaiend met een boek probeer uit te leggen. Jij bent iemand die ’s ochtends de gordijnen opentrekt om het licht binnen te laten, en je doet ze ’s avonds weer dicht, omdat het nu eenmaal tijd is om te gaan slapen en het op de wereld te donker is om nog veel te zien.
Ik vrees dat ik mijn hele leven al een bromtoon heb. Ik ben eraan gewend. De bromtoon betekent niet dat ik voortdurend mopperig of misnoegd ben. Ik heb geen hangende schouders omdat de dagen zwaar wegen. De bromtoon is een manier van in het leven staan.
Lydia Erneman uit De eenzaamheid in het leven van Lydia Erneman, bijvoorbeeld, kun je geen sombere vrouw noemen. Ze is halverwege de dertig en gerespecteerd dierenarts. Een partner is geen must, maar het mag. Als enig kind treurt ze wel in stilte om haar moeder die verleden jaar is overleden, en als ze moppert, dan is het op haar koppige vader die ze maar af en toe ziet, omdat hij ver weg woont.
In Lydia’s leven doen zich geen grootse, noemenswaardige gebeurtenissen voor, maar toch wil je haar als lezer bladzijde na bladzijde beter leren kennen. Of nee, correctie. Als je geen bromtoon hebt, lees je het boek waarschijnlijk niet uit. Maar als je het verdriet en het geluk begrijpt dat de eenzaamheid haar geeft, dan zul je af en toe ontroerd zijn en blijf je op bladzijde 210 verweesd achter.
Rune Christiansens roman heb ik als het ware ademloos gelezen. Het is niet zo dat hij de dingen tussen de regels laat verstaan, zoals graag wordt gezegd als een schrijver op tijd zwijgt. Hij schrijft schitterend gedoseerd, dat wel, en vanaf de openingsscène heb ik hem gehoord: de bromtoon. Nog nooit eerder heb ik meegemaakt dat een schrijver de bromtoon zo voelbaar laat meetrillen, zonder ook maar iets uit te leggen.
Misschien begreep je al wat ik bedoelde. Dan heb ik er niks meer aan toe te voegen. Of wel: dit boek nog.
Op Netflix kun je een Noorse rom-com bingewatchen, Hjem til jul. Ik ben nog niet helemaal door het tweede seizoen, omdat ik een beetje zuinig wil zijn op het prettige gevoel dat de snedige dialogen en de humor en het slimme scenario me geven. Slim, omdat je niet alleen de zoektocht naar de liefde van dertiger Johanne volgt (met alle foute dates en nieuwe inzichten vandien), maar in het verhaal evolueren ook de andere personages op een geloofwaardige manier. De scenaristen houden niet van losse eindjes. Een detail uit de ene aflevering wordt vier afleveringen later mooi opgepikt.
Over drie boeken ga ik drie keer met ongeveer dezelfde woorden beginnen, en het is niet omdat ik lui ben. Ik ben gewoon met hetzelfde vuur enthousiast over drie verschillende titels van een en dezelfde Deense auteur: Tove Ditlevsen. Lees Kindertijd, lees Jeugd en lees Afhankelijkheid.
Op de dood ben je niet voorbereid. Tenzij je dochter je erbij helpt. Verwacht je aan een documentaire waarin tragiek en humor hand in hand gaan — zoals deze vader en zijn dochter hand in hand gaan.
Het jaar 2020 wordt niet bepaald een pronkstuk op je buffetkast, met een spotlichtje erop. Ik denk dat veel mensen geneigd zijn om het jaar in een paar woorden samen te vatten en in een doos te stoppen. Misschien plakken ze er nog de naam van een man of een virus op, maar evengoed gaat het daarna richting containerpark.
Misschien stap jij wél een twee drie binnen in Het huis met de kersenbloesem van Sun-mi Hwang. Het boek was me hier en daar getipt, soms werd er in superlatieven over gesproken, maar bij mij bleek het niet te werken. Het was alsof ik de sleutel niet vond, terwijl ik doorgaans wel heel erg van uitgepuurde taal als die van Hwang hou. De magie die me was voorspeld bleef uit, de subtiele levenslessen die me waren beloofd raakten me niet.
Op mijn negentiende kreeg ik lezers. Dat was wennen. Mijn debuut verscheen in het jaar dat ik in Brussel ging studeren en meteen moest beslissen wat mijn afstudeerproject zou worden. Lang twijfelde ik niet: ik wijdde mijn scriptie aan de Britse auteur Aidan Chambers, die toen met Dance on my grave furore maakte. Twee jaar lang vergeleek ik Chambers’ boeken met elkaar, ook de nog niet vertaalde, ik keerde ze binnenstebuiten, reisde naar de schrijver toe, verbleef dagenlang bij hem thuis, kreeg antwoord op al mijn vragen.
Als masterclass voor een beginnende schrijver kan dat tellen. Twee jaar lang vergaarde ik niet alleen informatie voor mijn scriptie, ik kreeg vooral ook bagage voor mijn eigen werk en mijn eigen leven mee.
Ik denk dat ik mag zeggen dat Je moet dansen op mijn graf me als schrijver en als mens heeft bevrijd. Het verhaal van Hal, dat meerstemmig en niet chronologisch wordt verteld, raakte me tot in mijn ziel. Chambers dwong me in de spiegel te kijken. Het woord homoseksualiteit viel nergens, het was geen ‘thema’, maar het hele boek ademde wat ik op dat moment nog niet durfde: ik moest de stem van mijn buikgevoel volgen in mijn schrijven, in mijn leven én in de liefde.
Hal en Barry sluiten een pact: wie van ons ook het eerst sterft, de ander moet op zijn graf dansen. Daarmee geef ik niets weg, je weet vanaf het begin wat er zal gebeuren.
Afgelopen weekend heb ik de film gezien die François Ozon op basis van Je moet dansen op mijn graf heeft gemaakt, Été 85. Dat bioscoopbezoek heb ik niet omwille van corona een paar weken uitgesteld. Ik was bang voor een teleurstelling (zie je wel, het boek is beter dan de film), en misschien wilde ik ook eerst nog van dat beetje onwil af, dat gevoel van weerbarstigheid (blijf met je tengels van mijn jaren tachtig af).
Wat ben ik nu blij dat ik Été 85 heb gezien. Ozon heeft een sterke en mooie vertaalslag gemaakt. Southend-on-Sea uit het boek werd Le Tréport in de film. Hal en Berry heten Alexis en David. En de plek die Dance on my grave in mijn leven heeft is onveranderd. Ongeveer dertig jaar na mijn outing in Brussel, bij manier van spreken op de muziek van Les Rita Mitsouko, heb ik een verhaal gezien dat ik kende en tegelijkertijd verrassend nieuw voor me was.
In 1985 zag ik als student en als lezer hoe Chambers met zichzelf en zijn boeken omging. Zijn leven was zijn werk was zijn leven, maar dat betekende niet dat je alles van hem mocht weten. Hij gooide zich niet zomaar te grabbel. Hij legde zich alleen te vondeling voor wie hem wilde vinden.
Mijn afstudeerproject kreeg de titel De wereld volgens Chambers, naar analogie van de bestseller uit die jaren, The World According to Garp van John Irving. In de filmzaal heb ik weer beseft hoe belangrijk en bepalend de bagage is die je voor je — pakweg — 25ste vergaart. De wereld, of beter nog: het universum van Chambers heb ik nog altijd bij me. Ik ben tenslotte nog altijd onderweg.
Je moet dansen op mijn graf is uit het Engels vertaald door Willem Van Toorn.
Stel je voor: je verliest je enige zus, met wie je altijd een heel innige band hebt gehad. Je treurt, maar ondertussen moet je ook praktisch aan de slag: het huis van je zus moet leeggemaakt worden, notarieel moet er een en ander geregeld worden. Je bent verplicht om hardop na te denken over de toekomst. Dat is al behoorlijk heftig, zou ik denken.
In Mathilde, het eerste deel van de trilogie Het land van de anderen focust Leïla Slimani in het bijzonder op — jawel — Mathilde. Deze Française uit de Elzas wordt in 1944 smoorverliefd op de Marokkaanse soldaat Amine en trouwt met hem. Een paar jaar later verhuist ze met hem mee naar het dorpje Meknès op het Marokkaanse platteland.
Toen ik twintig was en in Brussel studeerde, werd ik een paar keer verliefd. Het bleken van die crushes te zijn die bleven duren. Zo ben ik na de ontdekking van The Ballad of the Sad Café altijd gefascineerd gebleven door schrijfster Carson McCullers. Je hebt ook meteen mijn aandacht als je een naam noemt die verband houdt met de Bloomsbury Group.
Het jaar 2016 begint en eindigt in hotel Dream Inn in Santa Cruz. Tussen — bij manier van spreken — Nieuwjaar en Oudjaar beleeft Patti Smith niet bepaald de meest zorgeloze tijd. In haar opschrijfboekje noteert ze haar bevreemdende dromen en gedachten, haar ervaringen en herinneringen, hier en daar gedocumenteerd met een polaroid.
Je woont met je vader op een boerderij, en de toekomst ziet er niet rooskleurig uit. Je vader is genoodzaakt om een blauwe draak in dienst te nemen die jullie land kan bewerken. Misschien redden jullie het dan tot volgend jaar. In de buurt maken jullie zich niet heel geliefd met zo’n wezen. Dat is een understatement, maar dat zal jullie een zorg zijn.
Met die premise begint Burn, en in dit geval mag je ‘beginnen’ heel letterlijk nemen. Je hebt al drie personages leren kennen van waaruit Patrick Ness je het hele verhaal uit de doeken zal doen. Je hebt er nog een paar tegoed, en met een paar bedoel ik: bijna tien. Je hoeft het ook niet met deze ene premise te stellen, trouwens. Er zit nog meer vlees aan het bot.
In een actiefilm werkt het geweldig goed, verschillende verhaallijnen en scènes die kort/kort/langer/lang/kort duren. Ze geven het geheel ritme. Ze zorgen voor spanning en voortgang. In Burn stoorden de verschillende verhaallijnen en het korte/korte/langere/lange/korte me op den duur. Dan was ik eens een paar bladzijden in het gezelschap van een van de vele personages en bleek ik weer te moeten switchen naar een geheel ander personage en een andere drive, zonder dat ik een verandering van kleur hoorde.
Aan het eind van het eerste deel (dat las als het scenario van de film die ze ooit van Burn zullen maken) wist ik nog steeds niet met wie ik moest meevoelen. Juist omdat dit verhaal zich in de jaren vijftig afspeelt, en Patrick Ness de Koude Oorlog als spanningselement in het verhaal meeneemt, ben ik verloren gelopen. Ik verlangde naar een specifieke toon, of op z’n minst een kleiner aantal specifieke vertelstemmen. Nu kwam dit boek bijna op geen enkel moment dichtbij.
Je krijgt veel voor de voeten gegooid als je Burn leest. Als iemand me naar dit verhaal over Sarah en Malcolm (om het aantal personages even te beperken) had helpen kijken, zou ik blij zijn geweest. Dan had ik dit boek anders verteerd. Het botte geweld, de homofobie, het racisme, of nee, doe maar meteen de xenofobie maken deel uit van Burn, juist om er na het lezen van het boek over te discussiëren. Naar mijn smaak wordt het nu op zo’n manier geserveerd dat ik er geen tweede bord van neem en ik op zoek ga naar andere voorbeelden om het over deze thema’s te hebben.
Ik weet zeker dat je na het lezen van Ik zal je bewaren een filmpje zult opzoeken op het net. Welk filmpje dat is, zeg ik niet. Het gaat erom dat je door dit boek nieuwsgierig wordt gemaakt (en dat is knap, want er zijn heel veel boeken die niet nieuwsgierig maken naar meer).
Ik zal je bewaren houdt voortdurend zijn en dus ook jouw adem in. Het boek dwingt je te verlangzamen. Jeska Verstegen schrijft met een voorzichtig penseel. Alleen hier en daar, waar het absoluut nodig is, kleurt ze de situatie in. Ga met haar mee en je ziet hoe de wereld van een elfjarig meisje zich voor je ontvouwt.
Je moet terug naar een tijd toen telefoons thuis nog rinkelden, journalisten een stuk schreven op een typemachine, en er nog geen internet bestond, laat staan een zoekmachine als Google. Je moet je in Jeska verplaatsen en vooral veel niet weten. Je hebt een moeder die eten op tafel zet met de schijf van vijf in gedachten. Er zijn zaken waar je moeder halsstarrig niet over praat, terwijl je dementerende grootmoeder op haar meest vage momenten namen en feiten uit een niet zo heel ver verleden noemt. Ze heeft het over een familielid, Hesje. Ze heeft het over Westerbork. Ze zegt dat ze voor Jood wordt uitgescholden.
Op het omslag van De menselijke maat drukt schrijver Paolo Cognetti zich in lyrische bewoordingen uit over dit debuut van Roberto Camurri. Een stem als een trage, troebele rivier die kalm oogt, maar in werkelijkheid krachtig en dreigend is? Een ingetogen, gevoelig lied dat we nooit eerder hebben gehoord? Als uitgerekend Cognetti het zo formuleert, moet ik die rivier lezen en dat lied horen.
Caitlyn Breen, die pas nieuw is op school, wordt er door haar klasgenoten ongeveer elke minuut aan herinnerd: jij hebt Paulie Fink niet gekend. Verleden jaar zat hij nog bij hen in de klas. Hij was de zon en de peper en het kwik. De nar, de kwajongen, het genie, de kunstenaar.
Een paar weken geleden las ik Goeie ouwe George van Meg Rosoff uit. Ik voegde het boek glimlachend toe aan de jeugdromans van Rosoff in mijn kast, en ik werd niet bepaald door belangrijke gedachten gestoord. Vermakelijk, licht, leuk, aan zulke woorden dacht ik. Dit verhaal over het gezin Appeltje, een gezin waarin het een beetje rommelt, las als een trein. Fijn en dank je wel.
Als er plaats is in je hoofd en de schrijver schrijft goed, dan kan er veel gebeuren. Je begint bij de eerste alinea, en je zult het zien: wat zich op de eerste pagina aandient, neem je na een paar bladzijden aan als waar. Een gezin verhuist, een grootmoeder sterft, een liefde gaat uit.
De kogel in de flipperkast glimt en raakt een hindernisje op een goeie plek, kaatst terug en tikt een belletje aan, om dan nog eens en nog eens terug te kaatsen.
Je wil Mary Lennox liever niet te lang in huis. Ze is tien, uiterst arrogant en op z’n zachtst gezegd humeurig. Omdat je met haar situatie te doen hebt — ze is in India haar ouders verloren, breng je het wel op om voor haar te zorgen, maar een heel warm hart draag je haar aanvankelijk niet toe.
De tijd, die tot oktober volgepland was met lezingen en lezingenreizen, is stilgezet. Ik heb de kans gegrepen om aan mijn nieuwe boek te werken. In een schrijfperiode voed ik me op een andere manier met boeken dan gewoonlijk. Alsof ik dan in andermans werk vooral het experiment opzoek en niet overweldigd wil worden door een grote, breedvoerige vertelstem. Zo’n verhaal zou te veel plaats opeisen in mijn hoofd.
In een schrijfperiode hou ik van mondjesmaat lezen, van taal die aandacht vraagt. Op dat vlak heb ik sinds de ontdekking van het fascinerende werk van Cynan Jones in één keer ook de betrekkelijk nieuwe uitgeverij Koppernik ontdekt, die Jones sinds een jaar of vijf in vertaling brengt. Het is al vaker gebleken dat ik weer maar eens een boek van Koppernik aan mijn leesstapel had toegevoegd. Werk van Daisy Johnson en Robert Walser, bijvoorbeeld, en wat ik nu net heb uitgelezen: Aanvulling op het leven van Barbara Loden.
Schrijfster Nathalie Léger vermengt haar eigen leven op een fragmentarische en spannende manier met het mysterieuze leven van actrice Barbara Loden en de enige film die Loden ooit heeft gemaakt. Je moet af en toe doorzetten, want met de ‘spannende manier’ bedoel ik vooral dat de schrijfster het je niet gemakkelijk maakt, maar je komt in een heel eigen wereld terecht. Na het lezen van dit boek zet je een cultklassieker op je to-see-lijstje: Wanda.
Ik heb geen idee hoe het werkt. Of het aangeboren is. Misschien gebeurt het alleen als ik moe ben, omdat de knop van de emotie dan losser zit. Ik bedoel: ik krijg het niet van alle makeover-programma’s op de televisie te kwaad. Ik moet op de juiste manier de tijd hebben gekregen om me in te leven. Niet te veel strijkers, niet te veel piano.